Spanjaarden van Den Briel 

De officiële versie van de historie is hier te vinden. Hieronder de versie zoals deze bij de Spanjaarden rondgaat..........

Op 1 april 1572 namen de watergeuzen bij verrassing Den Briel in, tot grote woede van onze koning Philips II. De Engelse koningin Elisabeth I had het de bedelaarsbenden ‘les geux’ namelijk verboden om nog langer van een haven als Dover gebruik te maken. Het waren immers schavuiten die niet van de vrouwen konden afblijven. Ze zopen als ketters, vloekten en tierden en vergrepen zich zelfs aan elkaar bij gebrek aan beter. De geuzen besloten dan maar met hun schuitje naar Nederland te varen en wel naar Texel. Wat gebeurde er? De zoet watermatrozen kwamen verdwaald voor de kust bij Den Briel terecht. Het kompas konden ze niet lezen en de zeilen niet brassen! Waren ze maar op Texel beland, dan hadden we er een groot hek omheen gezet. Aan boord was ook Blois van Treslong, oud inwoner van Den Briel en al eerder de stad uitgebannen, die waarschijnlijk terug hunkerde naar de goede oude tijd. Als Briellenaar herinnerde hij zich natuurlijk maar al te goed hoe heerlijk en vrij men leefde onder de Spaanse bescherming….Tja, dat de commandant wel eens een gratis glaasje gerstennat eiste, of dat de smid wat wapens moest repareren, och dat deed men graag. Het Spaanse leger zorgde immers toch ook weer voor bescherming tegen allerlei addergespuis. Wij Spanjaarden leidden een rustig leventje in Den Briel, wij inden hier en daar een penninkje en pakten af en toe een gerstennatje, in de plaatselijke taveerne. Ons garnizoen was op 1 april 1572 niet aanwezig in verband met een veldtocht tegen de Fransen. Nu is het dus net of die geuzen met veel bravoure Den Briel innamen, maar ze liepen gewoon de stad binnen en zetten enkele aanwezige, niets vermoedende Spanjaarden gevangen. Toen de geuzen arriveerden, roeide een veerman, Jan Pieterszoon Coppelstock, naar de vloot toe. De geuzen vroegen hem een boodschap aan de stad over te brengen. Zo gezegd, zo gedaan hij ging naar het stadhuis en deelde mee dat de geuzen met 2 gevolmachtigden van het stadsbestuur willen spreken en dat zij waren gekomen om hen van de Tiende Penning te verlossen en tegen de ‘dwingelandij’ van Alva en ons Spanjaarden te beschermen. Men vroeg Coppelstock of zij sterk waren. Zonder veel nadenken zei hij: “wel vijfduizend man!!!” het waren er maar zo’n 1100 (veermannen en havenmeesters zijn niet te vertrouwen) Met moeite worden 2 mannen bereid gevonden als gevolmachtigden naar de geuzen te gaan. Die eisen de stad op en geven 2 uur bedenktijd. Het deel van de bevolking dat iets te verliezen had vluchtte bepakt en bezakt op wagens en paarden de stad uit. De geuzen waren intussen aan land gegaan en naar de stad getrokken. Zij vroegen aan de mensen die vanaf de stadsmuren toekeken of de stadspoort zou worden geopend of dat zij het zelf moesten doen. Het stadsbestuur aarzelde en dacht er ook over om te vluchten. Daarop vielen de Watergeuzen in 2 groepen de stad aan. Omdat wij Spanjaarden vreesden voor besmettelijke ziektes zijn we er toen vandoor gegaan en wel naar Dordrecht, alwaar we ons verdriet  zijn gaan verdrinken!